De toekomstbestendige zwemvereniging zwemt met de stroom mee
De sport heeft te maken met verschillende uitdagingen, waarbij het omgaan met de veranderende samenleving en de veranderende sportbehoefte als belangrijkste uitdagingen worden gezien. De klassieke sportverenigingen, met het sportaanbod gericht op de eigen leden, staan door deze veranderingen onder druk en het aantal sportverenigingen in Nederland neemt de laatste jaren steeds verder af. Sportverenigingen zijn niet meer de meest vanzelfsprekende vorm om sport aan te bieden (Lucassen & van der Roest, 2018). Het is daarom voor klassieke sportverenigingen, en in dit onderzoek voor zwemverenigingen, van belang dat zij mee veranderen om zo aan te blijven sluiten op de behoeften van sportend Nederland. Naast deze verwachtingen van de sporters hebben de sportverenigingen ook te maken met verwachtingen vanuit de overheid, de sportbond en in het geval van de zwemverenigingen met de verwachtingen van de zwembadexploitant. Voor de toekomstbestendigheid van de zwemverenigingen is het van belang dat zij zich weten aan te passen aan de wensen en verwachtingen van de omgeving. Voor het verkrijgen en behouden van de benodigde middelen voor de vereniging zijn zij namelijk afhankelijk van de institutionele omgeving. Om de benodigde middelen, zoals badwater te verkrijgen dienen organisaties te voldoen aan de eisen die institutionele actoren hiervoor opstellen (Pfeffer & Salancik, 1978).
In het eerste deel van het onderzoek is door middel van interviews met verenigingsbestuurders achterhaald wat zij verstaan onder toekomstbestendige sportverenigingen en in hoeverre de zwemverenigingen hiermee bezig zijn. Hiervoor zijn semigestructureerde interviews gehouden met negen bestuurders van zwemverenigingen. In het tweede deel is onderzocht hoe de betekenis die de verenigingsbestuurders geven aan de toekomstbestendige vereniging zich verhoudt tot de betekenis die de institutionele omgeving hieraan geeft en welke verwachtingen zij hebben van de verenigingen op dit onderwerp. Hiervoor zijn semigestructureerde interviews gehouden met vier zwembadexploitanten en hebben twee interviews plaatsgevonden met KNZB-medewerkers. Daarnaast zijn de documenten van geanalyseerd van elke gemeente waarvan een verenigingsbestuurder een interview gegeven heeft. Vanuit dit inzicht kunnen de verenigingen beter ondersteunt worden vanuit de institutionele omgeving, met name vanuit de lokale overheid en de sportbond, om het voortbestaan van de zwemverenigingen te verzekeren.
De resultaten van dit onderzoek zijn door de theoretische lens van de Resource Dependence theory van Pfeffer & Salancik (1978) bekeken. Deze afhankelijkheidstheorie beschrijft dat organisaties voor het verkrijgen van de noodzakelijke middelen afhankelijk zijn van de omgeving, omdat organisaties niet volledig zelfvoorzienend zijn. Dit heeft als gevolg dat organisaties moeten voldoen aan de eisen die de actoren in het institutionele veld opstellen. In dit onderzoek blijkt dat sprake van wederzijdse afhankelijkheid omdat de verschillende actoren elkaar nodig hebben om de essentiële middelen te verkrijgen. Een belangrijk concept in de Resource Dependence theory is de institutionele omgeving. De institutionele omgeving is de omgeving van de organisatie die de voorwaarden creëert waar de organisatie zich toe moet verhouden om als legitieme actor te worden gezien. In dit onderzoek zijn dat de KNZB, de gemeenten en de zwembadexploitant.
De eerste conclusie op basis van deze studie is dat de focus van de verenigingsbestuurders vooral op de eigen zwemvereniging ligt en onvoldoende gekeken wordt naar de veranderende samenleving en de veranderende sportbehoefte. Deze focus van de zwemverenigingsbestuurders wijkt af van de verwachtingen vanuit de gemeenten, zij verwachten dat de sportverenigingen ook een maatschappelijke rol vervullen. De tweede conclusie is dat de zwemverenigingen te maken hebben met een hoge mate van afhankelijkheid van de gemeente, KNZB en zwembadexploitant. Deze afhankelijkheid is wederzijds, waarbij de zwemverenigingen onvoldoende besef hebben dat zij afhankelijk zijn, maar ook onvoldoende beseffen dat de andere organisaties afhankelijk zijn van hen. De laatste conclusie is dat de zwemverenigingen zich moeten aanpassen aan de veranderende sportbehoefte om toekomstbestendig te zijn. Hierbij moet de focus komen te liggen op vraaggericht handelen, zodat het aanbod beter aansluit op de wensen van de leden en potentiële leden. En daarbij is professionalisering van belang, waarbij het gaat om bekwame bestuursleden en om opgeleide trainers en begeleiders. Voor de gemeenten en de KNZB ligt een belangrijke taak in het benadrukken van de urgentie bij zwemverenigingen om te veranderen en bij het ondersteunen van de zwemverenigingen bij deze veranderingen.