Spring naar content
Terug naar de kennisbank

Wat werkt? Feiten en tips voor sportbegeleiders om verandering in beweeggedrag bij chronisch zieken (volwassenen) te stimuleren

Om deze groep blijvend te laten bewegen is vaak een andere strategie nodig dan voor mensen die gewend zijn veel te bewegen en te sporten. Landelijke trends zijn om deze groepen steeds meer bij het lokale sport- en beweegaanbod te laten bewegen, en niet (meer) in de dure zorg als daar geen medische reden voor is. Zowel vanwege de kosten, als vanuit de bij het ministerie en bij sporters levende gedachte dat voldoende bewegen gewoon onderdeel zou moeten zijn van een normaal leven. Er liggen dus kansen voor de sportaanbieder, maar ook een enorme uitdaging. Want wat voor een sporter zo logisch lijkt, ligt voor een overtuigd niet-sporter vaak heel anders. Alleen met begeleiding die uitgaat van de principes en uitgangssituatie van die niet-sporter kan de sportaanbieder meer van deze mensen trekken, en die langer bij hem houden.

Gedragsverandering vraagt veel tijd en is een complex proces, beschreven aan de hand van theoretische modellen. In de basis lijken deze modellen op elkaar. Verandering van ongezond (‘ongewenst’) gedrag naar gezond (‘gewenst’) gedrag loopt via een aantal fasen. In de verschillende fasen is een andere aanpak nodig om terecht te komen in de volgende fase, en kan ingespeeld worden op factoren die zowel in de persoon zelf spelen als daarbuiten. De hoogste fase betekent dat het makkelijk is om het aangeleerde gedrag vol te houden: iemand is sterk intrinsiek gemotiveerd, en houdt het vol omdat hij het leuk vindt, erg belangrijk vindt of gewoon ervaart dat hij zich beter voelt. De voordelen van het gedrag wegen dan op tegen de nadelen. Er zijn overigens steeds meer bewijzen voor de invloed van het onbewuste op gedrag. Dat wordt niet expliciet meegenomen in de modellen.

Er zijn verschillende theoretische modellen bruikbaar, maar de ‘Self Determination Theory’ wordt tot nu toe als best toepasbaar aangemerkt voor mensen met een chronische aandoening met beperkte beweeghistorie. In dit model staan 3 elementen centraal: Autonomie – In hoeverre heb ik zelf het idee de regie te hebben over mijn eigen gedragingen, Verbondenheid- In hoeverre word ik gesteund bij het veranderen en behouden van ander gedrag, en Competentie – hoe effectief ben ik in het halen van mijn doelen? Indien de deelnemer ervaart dat hij zelf ook iets kan, het leuk vindt en het hem op korte termijn iets oplevert dan blijkt dat hij dit vaker zelf wil doen (en wordt intrinsiek gemotiveerder). 

Het toepassen van ‘motivational interviewing’/motiverende gesprekstechnieken ondersteunt sterk het toepassen van dit model. Dit kun je goed toepassen als een deelnemer langer door jou begeleid wordt.

Theoretische modellen beschrijven vaak niet hoe je daar als sport- en beweegaanbieder mee om kunt gaan. Het is verleidelijk om meer intuïtief te werk te gaan. In deze factsheet is een koppeling gemaakt tussen de theoretische modellen en de praktijk van de sportaanbieder, op basis van onderzoek van Kennispraktijk. Dit leidt tot tien praktisch toepasbare tips om de kans op blijvende gedragsverandering te verhogen, en dus om mensen langer aan je te binden.

Meer infomatie over de fasen bij de ‘Self Determination Theory’

Ongemotiveerd: Dit wordt beschreven als een volledig gebrek aan motivatie om bepaald gedrag te laten zien/c.q. zich op een bepaalde manier te gedragen. Ofwel: dit is trekken aan een dood paard. Maar verandering van zaken in de omgeving van/bij de patiënt kan daar wel verandering in brengen: iemand ondervindt steeds meer nadelen van zijn aandoening, door herhaalde boodschappen dat meer bewegen daar wat aan kan doen gaat hij er meer in geloven, iemand kan de auto niet meer gebruiken, of iemand komt via een omweg in aanraking met bewegen.

Extrinsiek gemotiveerd: Dit model laat drie nuances zien in de aard en mate van extrinsieke motivatie:

  • Extern gereguleerd gedrag: Dit gedrag dat wordt vertoond omdat er een beloning tegenover staat of straf wordt vermeden (‘ik ga naar de sportschool omdat ik anders op mijn kop krijg van de fysiotherapeut’, of er zitten voldoende belangrijke financiële voordelen aan wel bewegen).
  • Geïnternaliseerd gedrag: Gedrag dat men laat zien omdat men zich schuldig voelt (b.v. ‘schuldig voelen omdat men niet naar de sportschool gaat’. Belonen als iemand er wel is, of vragen zonder te veroordelen waarom iemand er niet was kan hier aan bijdragen).
  • Geïdentificeerd gedrag: Dit gedrag wordt vertoond omdat het iemand iets oplevert (‘Ik ga naar de sportschool, omdat ik afval, omdat mijn conditie veel beter is geworden, ik meer kan en me lekkerder voel’).
  • Geïntegreerd gedrag: Dit gedrag laat iemand zien, omdat hij zich bijvoorbeeld een sporter voelt. Intrinsiek gemotiveerd: Dit gedrag brengt tot uitdrukking dat iemand plezier heeft in wat hij doet (‘Ik ga naar de sportschool omdat ik veel plezier ervaar aan de work outs’).
Literatuurverwijzing: Preller, L., Hitters, K., & Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) (2015). Wat werkt? Feiten en tips voor sportbegeleiders om verandering in beweeggedrag bij chronisch zieken (volwassenen) te stimuleren.

Omschrijving