Gross efficiency in cyclic sports
the underlying assumptions investigated
Om betere prestaties te kunnen leveren, moet het mechanische vermogen dat de atleet levert hoger worden of het vermogen dat nodig is om wrijvingskrachten te overwinnen verminderen. Wanneer we de vermogensverliezen buiten beschouwing laten, kunnen verbeteringen in prestatie enkel worden gerealiseerd door een toename in metabole energie productie (anaëroob en aëroob) of door een verbetering van de efficiëntie waarmee metabole energie wordt omgezet naar voorwaartse snelheid (in het Engels de ‘gross efficiency’ (GE)). Aangezien de mens de grens van de maximale metabole energieproductie lijkt te naderen, verschuift de aandacht binnen de wetenschap richting GE. Om prestaties in cyclische sporten beter te kunnen begrijpen is er een vermogensbalansmodel ontworpen. Met dit model kunnen wedstrijdprestaties worden gesimuleerd. In dit vermogensbalansmodel wordt aangenomen dat 1) GE bepaald tijdens submaximale inspanning constant is over de dag; 2) GE onafhankelijk is van de hoogte boven zeeniveau waarop de inspanning wordt geleverd; 3) GE bepaald tijdens een submaximale intensiteit representatief is voor GE gedurende een maximale en supramaximale intensiteit; en 4) GE constant blijft tijdens vermoeiende inspanning. Het doel van dit proefschrift was om deze aannames betreffende GE, die ten grondslag liggen aan het huidige vermogensbalansmodel, te onderzoeken en waar nodig het model aan te passen.