Mobiliteit voor vrije tijd
een literatuuronderzoek naar de vervoers- en toegankelijkheidsaspecten bij recreatie en vrijetijdsbesteding door mensen met een functiebeperking, deelrapport 1
Helaas is het in 2004 nog steeds zo dat mensen met een functiebeperking niet op gelijkwaardige wijze kunnen deelnemen aan onze maatschappij. Ook wanneer het gaat om het besteden van de vrije tijd (o.a. recreatieve deelname) blijkt dat er sprake is van een discrepantie tussen de huidige en de gewenste vrijetijdsbesteding door mensen met een functiebeperking. In deze literatuurstudie is onderzocht in hoeverre en op welke wijze factoren gerelateerd aan mobiliteit en toegankelijkheid hier debet aan zijn. Vrijetijdsbesteding wordt daarbij gezien als een zeer belangrijk (existentieel) levensdomein, dat mede de kwaliteit van iemands leven bepaalt. Deze literatuurstudie is uitgevoerd aan de hand van een zogenaamde ketenbenadering waarin de deelname aan vrijetijdsactiviteiten buitenshuis wordt voorgesteld als een model waarin een vijftal fasen/stappen elkaar opvolgen in de tijd. Het gaat achtereenvolgens om de fasen: motivatie, idee/besluitvorming, reismanagement, uitvoering en evaluatie. De kwaliteit van uitvoering van elke afzonderlijke stap bepaalt uiteindelijk de sterkte van de totale keten en daarmee de kwaliteit van de vrijetijdsbesteding van een specifiek persoon. Geconcludeerd kan worden dat vrijetijdsbesteding door mensen met een functiebeperking in het algemeen geen thema is dat veelvuldig in de literatuur aan bod komt. Literatuur over vrijetijdsbesteding in relatie tot mobiliteit en toegankelijkheid is evenwel nog zeldzamer. Over de mobiliteit van mensen met een functiebeperking is daarentegen relatief veel literatuur beschikbaar. Recente ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving maken dat mensen met functiebeperkingen ook niet gestimuleerd worden om deel te gaan of blijven nemen aan actieve vrijetijdsactiviteiten. Het vrijetijdsaanbod voor mensen met specifieke wensen wordt immers alleen maar verder ingeperkt (overheveling van instellingen naar gemeenten, geen apart budget) en de mogelijkheden om er gebruik van te maken worden alsmaar geringer (strenger indicatiebeleid, invoering van eigen bijdragen voor verschillende producten). Het huidige overheidsbeleid is er op gericht mensen met een functiebeperking zo veel mogelijk gebruik te laten maken van het algemene voorzieningenaanbod. Echter, niet voor iedereen geldt dit als een positieve ontwikkeling. Voor sommigen is de extramuralisering en de stimulans volledig te participeren in de samenleving helemaal niet zo geschikt. Het Nederlandse beleid heeft de neiging af en toe wat ‘door te schieten’ in haar ontwikkelingen waardoor maatregelen niet altijd op het juiste aangrijpen. Iets dat ook uit de literatuur naar voren is gekomen is dat maar weinig organisaties actief zijn op het terrein van bemiddeling in vrijetijdsbesteding. Waar kan men bijvoorbeeld met vragen of problemen terecht? Is het aandeel dat de revalidatiesector besteedt aan het weer op de rails zetten van de vrijetijdsbesteding wel afdoende? Zijn mensen met een functiebeperking wel voldoende geëmancipeerd en geïntegreerd om überhaupt te kunnen participeren in onze samenleving? Allemaal vragen en overwegingen die na het uitvoeren van deze literatuurstudie naar boven zijn gekomen, maar waar vooralsnog geen pasklaar antwoord op gegeven kan worden. Naar aanleiding van de resultaten van deze literatuurstudie is een tweede (meer gedetailleerde) versie van het model ‘vrije tijd en recreatie’ samengesteld.
Fysieke exemplaren |
||
Organisatie | Plaatsingskenmerk | Status |
---|---|---|
Mulier Instituut | RECR-TB-0005 | Beschikbaar |
Publicaties worden niet uitgeleend aan externen. Inzage op verzoek:
Mulier Instituuttel: 030-7210220
e-mail: info@mulierinstituut.nl